Kolja
Kort geleden las ik Kolja van Arthur Japin. Ik ben een enorme fan van deze schrijver en heb veel van zijn boeken gelezen, zoals De zwarte met het witte hart en Een schitterend gebrek. Kolja vond ik tot nu toe het beste wat hij heeft geschreven. Ik hou heel erg van de symboliek en metaforen in Japin’s proza. Sommige zinnen zijn zo prachtig dat ik ze keer op keer overlees. Ik wilde het boek niet in een keer uitlezen, maar er hoofdstuk voor hoofdstuk van genieten. Ondertussen probeerde ik te ontdekken hoe Japin dat doet, dat schilderen met woorden.

Het verhaal
Kolja gaat Modest en Pjotr Iljitsj Tsjaikovski. De broers ontfermen zich over Kolja, een doofstomme jongen van acht jaar. Twee verhaallijnen wisselen elkaar af. De ene verhaallijn start wanneer Kolja acht jaar oud is en bestaat uit notities van Modest over zijn eerste ontmoeting met Kolja, de wijze waarop Kolja leert spreken en de ontwikkeling van hun bijzondere band. De andere verhaallijn start met de dood van Pjotr Iljitsj Tsjaikovski, beroemde componist en vertelt vanuit het perspectief van Kolja over het onderzoek van Kolja naar de verdachte omstandigheden rond de dood van de beroemde componist.

Filosofisch
Japin heeft voor dit boek veel onderzoek gedaan naar de Tsjaikovski’s, maar ook naar wat het betekent om doof geboren te zijn. Het boek staat vol filosofische passages over doofheid. Vaak beschreven vanuit het perspectief van Modest en zijn broer die leven voor taal respectievelijk voor de muziek. Zo bespreekt Modest met zijn broer hoe het moet zijn als je nooit een instrument hebt gehoord, geen klanken kent, niet kunt lezen en niet kunt schrijven.

‘Hoe leg ik hem uit wat woorden zijn’, zegt Modest tegen zijn broer. ‘Waar moet je beginnen.’ Het antwoord van Pjotr vind ik een van de mooiste passages in het hele boek:

 

‘’Ik weet ook niet hoe ik begin wanneer ik componeer. Nog minder hoe ik verder moet. Je weet alleen dat je iets uit niets zult moeten maken, want dat is wat scheppen is. Hoe interpreteer je iets wat niet bestaat? Het neerschrijven van de noten, is dat niet veel wonderbaarlijker dan ze lezen? Hoe vind je ze, waar worden ze geboren? Ver voordat ik ze op schrift stel, kan ik je zeggen. Het begint met niets. Een zwijgen brengt ze voort. Uit de leegte wellen ze. Een iets in mij herkent ze. Een geestesoor vangt ze op. (…) Meer dan uit stilte ontstaat het uit gemis.’’

Dat is zo’n passage die uitnodigt om nog eens te lezen en waar je een poosje over na kunt denken. Muziek die ontstaat uit een gemis, uit wat er eerder niet was. Schitterend toch?

Een aantal hoofdstukken verder probeert Modest aan Kolja uit te leggen wat een echo is. Ook dan weer komt Japin met een filosofische dialoog tussen Kolja en Modest:

‘(…)
‘Die woorden, waar blijven ze zolang? Waar zijn ze als het stil is?’
‘Die zijn onderweg. Naar die stenen muur of naar die bergwand. Ze vliegen heen en weer.’
‘En dan komen ze bij je terug?’ De jongen dacht na. ‘Precies zoals ze waren?’
‘Nee, wel wat vervormd.’
‘Door wie? Wat heeft ze misvormd?’
‘Ik weet het niet,’ zei ik. ‘De tijd, de afstand. Er gaat altijd iets verloren. Soms wordt het onverstaanbaar of het lijkt iets anders, alleen een staartje nog van de oorspronkelijke zin.;
‘Ze hebben even tijd gehad om na te denken.’ Hij kinkte. ‘De woorden hebben zich bedacht.’’

Poëtisch schrijven
Waar ik Japin het meest om bewonder is zijn soms dromerige, poëtische manier van schrijven. Sommige passages zijn haast in dichtvorm, zoals de notitie van Modest wanneer de vlinders uit een oude boom allemaal tegelijk uitvliegen:

‘Uitgevlogen! Midden onder de hoogmis, maar toen wij uit de kerkbanken kwamen, wemelde het nog boven het kerkhof. De vlinders moesten aan hun vrijheid wennen. Ze leken bepaald stuurloos en streken telkens neer. De graven trilden veelkleurig onder hun vleugelslag.
Fanja Androesisjin joeg ze op. Kolja erachteraan. De man vergetend die in hem de kop opsteekt, huppelde hij tussen de vlinderwolken rond(…).’

In een paar woorden schetst Japin de situatie. Geen enkel woord kun je weglaten zonder de scène te veranderen of het ritme te verstoren. Ik hou ervan.

Of wanneer Kolja vertelt hoe hij urenlang bij zijn moeder kon zitten als ze aan het haken was, een van de weinige dingen wat hem met zijn moeder verbond:

‘’De draden werden paden, elke lus daarop een stap vooruit. Ik zag ons samen langs die wegen gaan. Mijn moeder, wist ik, kon de wereld weven. Zij bracht hem voort zoals zij mij had voortgebracht. En toch, hoe ver zo’n gatenpad ook voerde, al was het tot het einde van de klos, het leidde altijd terug naar haar, en zij… de schikgodin, zij rondde alles veilig af.’’

Hierin beschrijft Japin niet alleen de manier waarop Kolja naast zijn moeder naar haar haakwerk zat te kijken, maar zegt ook iets over Kolja’s beeld van zijn moeder.

Ik ben er nog niet uit of ze dat kunt leren, die poëtische manier van schrijven, of dat het een aangeboren talent is, een onderdeel van de unieke schrijfstijl van een schrijver. Als ik een fractie daarvan zou hebben, zou ik dat al geweldig vinden!

1000 Resterende tekens